Wat zijn de belangrijkste verschillen tussen een oud en nieuw regime lijfrente?
Het moment waarop u uw lijfrente heeft afgesloten is van groot belang voor de wijze waarop u die kunt laten uitbetalen. Wat is het verschil tussen een oud en nieuw regime lijfrente, en welke consequenties heeft dat voor u?
U bent zo slim geweest om uw pensioen aan te vullen met een lijfrentepolis. Mogelijk is dit een koopsompolis, waarvoor u eenmalig een groot bedrag heeft ingelegd. Of misschien gaat het om een premiepolis, waarvoor u al jaren iedere maand een vast bedrag overmaakt. Als uw lijfrente vrijkomt, oftewel ‘expireert’, kunt u daar eindelijk de vruchten van gaan plukken.
Oud-regime polis
Hoe dat precies is geregeld, hangt in belangrijke mate af van de afsluitdatum. Heeft u een premiepolis die voor 16 oktober 1990 gesloten is, of een koopsompolissen van voor 1 januari 1992? Dan beschikt u over een zogenaamde oud-regime polis. U mag dan helemaal zelf bepalen wanneer deze uitkerende lijfrente moet ingaan, en hoe lang de uitkeringen lopen. Bovendien is het uitkeringsbedrag niet aan een maximum bedrag gebonden.
U kunt het gehele bijeengebrachte vermogen ook in één keer laten uitkeren. De fiscus beschouwt deze uitkering dan als een vorm van inkomen die in Box 1 valt, en dus progressief tot maximaal 52 procent (regelgeving 2017) moet worden belast. In de navolgende jaren rekent de fiscus hier vervolgens ook vermogensrendementheffing over. Voordeel van direct uitkeren is wel dat er geen kosten aan zijn verbonden. Als alternatief kunt u de lijfrente uitkering uitstellen, bijvoorbeeld tot u daadwerkelijk met pensioen gaat, maar ook schenken.
Nieuw-regimepolis
Met een premiepolis van na 16 oktober 1990, of een koopsompolis van na 1 januari 1992, bent u verplicht uw bijeen gespaarde vermogen om te zetten in periodieke lijfrente-uitkeringen. U heeft daarbij onder andere de keuze uit een tijdelijke lijfrente of een levenslange uitkering. De tijdelijke uitkeringen moeten over minimaal vijf jaar zijn verdeeld, en mogen bij aanvang niet hoger zijn dan bruto € 21.312 (regelgeving 2017). Deze tijdelijke oudedagslijfrente mag ingaan in het jaar waarin u de AOW-leeftijd bereikt, of in de vijf jaar na het bereiken van de AOW-leeftijd. In plaats daarvan kunt u echter ook kiezen voor een levenslange oudedagslijfrente met een looptijd van minimaal twintig jaar.
De hiervoor genoemde lijfrente-producten kunt u inkopen bij een verzekeraar (een lijfrenteverzekering), maar sinds 2008 ook bij een bank, beleggingsinstelling of sinds 2017 bij een beleggingsonderneming (een bancaire lijfrente). Hoewel deze twee producten op veel punten sterk op elkaar lijken, zijn er ook enkele belangrijke verschillen. Een van de belangrijkste verschillen is dat een verzekeraar de hoogte van uw periodieke uitkering bepaalt op basis van uw gemiddelde levensverwachting.
Ongunstige berekening lijfrente-uitkering
Deze berekening valt vaak ongunstig uit voor de consument, constateren onafhankelijke consumentenorganisaties als de Consumentenbond en MoneyWise. Leeft u langer dan deze afgesproken uitkeringsperiode, dan betaalt de verzekeraar echter wel gewoon door. Leeft u echter korter, dan keert de verzekeraar het door u bij elkaar gespaarde vermogen niet verder uit. Dit vermogen gaat dus niet naar uw nabestaanden, tenzij u hier een aanvullende verzekering voor afsluit.
Kiest u voor een bancair product, dat gaat de opgebouwde lijfrente na eventueel overlijden wél naar de nabestaanden. Daar staat wel tegenover dat er bij de bancaire lijfrente niet meer wordt uitgekeerd na de afgesproken periode, die verzekeraars en banken vaak op 30 jaar maximaliseren. Uit onderzoek door reeds genoemde consumentenorganisaties blijkt echter wel dat de bancaire lijfrente vrijwel altijd een hoger rendement genereerde. De meeste consumenten kiezen daarom voor deze mogelijkheid, ondanks het feit dat beleggen het risico met zich meeneemt dat de uitkering ook lager kan uitvallen.
Wat zijn de belangrijkste verschillen tussen een oud en nieuw regime lijfrente?
Het moment waarop u uw lijfrente heeft afgesloten is van groot belang voor de wijze waarop u die kunt laten uitbetalen. Wat is het verschil tussen een oud en nieuw regime lijfrente, en welke consequenties heeft dat voor u?
U bent zo slim geweest om uw pensioen aan te vullen met een lijfrentepolis. Mogelijk is dit een koopsompolis, waarvoor u eenmalig een groot bedrag heeft ingelegd. Of misschien gaat het om een premiepolis, waarvoor u al jaren iedere maand een vast bedrag overmaakt. Als uw lijfrente vrijkomt, oftewel ‘expireert’, kunt u daar eindelijk de vruchten van gaan plukken.
Oud-regime polis
Hoe dat precies is geregeld, hangt in belangrijke mate af van de afsluitdatum. Heeft u een premiepolis die voor 16 oktober 1990 gesloten is, of een koopsompolissen van voor 1 januari 1992? Dan beschikt u over een zogenaamde oud-regime polis. U mag dan helemaal zelf bepalen wanneer deze uitkerende lijfrente moet ingaan, en hoe lang de uitkeringen lopen. Bovendien is het uitkeringsbedrag niet aan een maximum bedrag gebonden.
U kunt het gehele bijeengebrachte vermogen ook in één keer laten uitkeren. De fiscus beschouwt deze uitkering dan als een vorm van inkomen die in Box 1 valt, en dus progressief tot maximaal 52 procent (regelgeving 2017) moet worden belast. In de navolgende jaren rekent de fiscus hier vervolgens ook vermogensrendementheffing over. Voordeel van direct uitkeren is wel dat er geen kosten aan zijn verbonden. Als alternatief kunt u de lijfrente uitkering uitstellen, bijvoorbeeld tot u daadwerkelijk met pensioen gaat, maar ook schenken.
Nieuw-regimepolis
Met een premiepolis van na 16 oktober 1990, of een koopsompolis van na 1 januari 1992, bent u verplicht uw bijeen gespaarde vermogen om te zetten in periodieke lijfrente-uitkeringen. U heeft daarbij onder andere de keuze uit een tijdelijke lijfrente of een levenslange uitkering. De tijdelijke uitkeringen moeten over minimaal vijf jaar zijn verdeeld, en mogen bij aanvang niet hoger zijn dan bruto € 21.312 (regelgeving 2017). Deze tijdelijke oudedagslijfrente mag ingaan in het jaar waarin u de AOW-leeftijd bereikt, of in de vijf jaar na het bereiken van de AOW-leeftijd. In plaats daarvan kunt u echter ook kiezen voor een levenslange oudedagslijfrente met een looptijd van minimaal twintig jaar.
De hiervoor genoemde lijfrente-producten kunt u inkopen bij een verzekeraar (een lijfrenteverzekering), maar sinds 2008 ook bij een bank, beleggingsinstelling of sinds 2017 bij een beleggingsonderneming (een bancaire lijfrente). Hoewel deze twee producten op veel punten sterk op elkaar lijken, zijn er ook enkele belangrijke verschillen. Een van de belangrijkste verschillen is dat een verzekeraar de hoogte van uw periodieke uitkering bepaalt op basis van uw gemiddelde levensverwachting.
Ongunstige berekening lijfrente-uitkering
Deze berekening valt vaak ongunstig uit voor de consument, constateren onafhankelijke consumentenorganisaties als de Consumentenbond en MoneyWise. Leeft u langer dan deze afgesproken uitkeringsperiode, dan betaalt de verzekeraar echter wel gewoon door. Leeft u echter korter, dan keert de verzekeraar het door u bij elkaar gespaarde vermogen niet verder uit. Dit vermogen gaat dus niet naar uw nabestaanden, tenzij u hier een aanvullende verzekering voor afsluit.
Kiest u voor een bancair product, dat gaat de opgebouwde lijfrente na eventueel overlijden wél naar de nabestaanden. Daar staat wel tegenover dat er bij de bancaire lijfrente niet meer wordt uitgekeerd na de afgesproken periode, die verzekeraars en banken vaak op 30 jaar maximaliseren. Uit onderzoek door reeds genoemde consumentenorganisaties blijkt echter wel dat de bancaire lijfrente vrijwel altijd een hoger rendement genereerde. De meeste consumenten kiezen daarom voor deze mogelijkheid, ondanks het feit dat beleggen het risico met zich meeneemt dat de uitkering ook lager kan uitvallen.